maandag, september 18, 2006

Bijeenkomst Werkgroep 23 juni 2006

Werkgroep Kierkegaard - Verslag bijeenkomst


Aanwezig: Aad Van der Perk, Fientje Van Otten, Sam Landuyt
Verrontschuldigd: Rit Van den Bergh, André Vermaut, Chris Vonck, Jan Gysen, Levi Matuszczack


Kierkegaard, Daden van Liefde, B V: Liefde bedekt de veelvuldigheid van de zonden

Een aantal leden waren wegens ziekte of andere redenen verontschuldigd. Vandaar dat ons gezelschap van drie in de goede junizon buiten bijeenzat en een gesprek hield over het hoofdstuk II V. Liefde bedekt de veelvuldigheid van de zonden.

In dit hoofdstuk herneemt Kierkegaard zijn thema “Daden van Liefde” om het op zijn typische en meesterlijke wijze te commentariëren of liever, van uit een ander perspectief te benaderen.
"Het eeuwige", dat voor K. het gebruikte woord en synoniem is voor “de werkelijkheid zelf”, is zichzelf en bezit niet alleen eigenschappen. “Wat de liefde doet, dat wat zij is, dat doet zij en in één en hetzelfde ogenblik”. Op het zelfde ogenblijk dat de liefde “uit zichzelf treedt”, naar buiten “is zij meteen in zichzelf”. “Wanneer we zeggen: liefde maakt vrijmoedig dan zeggen we daarmee dat de liefdevolle door zijn wezen anderen vrijmoedig maakt”. “In het zelfde ogenblik dat hij de andere verlost van de angst en de dood, verlost hij zichzelf van de dood”. Er treedt een verdubbeling op: wat de liefdevolle doet, dat is hij of dat wordt hij, wat hij geeft dat heeft hij, of juister dat krijgt hij. Het wonderlijke dus “dat men door te geven krijgt en het zelfde krijgt wat men geeft”. De wet van de liefde of de wet van geven en krijgen tegenover de wet van de economie, die de wet is van geven en nemen: “Thit for that”.

Maar dan gaat K. in op “het bedekken van de veelvuldigheid van de zonden”. Bedekken en verbergen in een gebaar van “met open, kinderlijke ogen niets kunnen zien”. En wat hem of haar niet kan ontgaan zal hij of zij verbergen achter een zwijgen, achter verzachtende verklaringen of achter een vergeving. Helemaal iets anders dan naïviteit echter of lafheid. Wel een uiting van doorzicht over de aard van de zonde en de aard van de zondaar.

We hebben nog doorgepraat en even de vruchten besproken van een jaar omgaan met het boek “Daden van Liefde” en ook het perspectief van ons toekomstig studiejaar bekeken. (Dat we omwille van bescheidenheid geen academisch zullen jaar noemen, al hopen we in september terug te starten…). We hopen volgend jaar verder te gaan met dit boek, dat maar niet ophoudt de liefde te zoeken en te proberen te beschrijven tegenover de daden van de angstige, jaloerse, begerige, kortzichtige mens. K. stelt de daden van liefde er tegenover en beschrijft ze, wel een beetje “op z’n negentiende eeuws”, hoe kan het anders, maar toch duidelijk genoeg om voor de 21ste eeuw boeiend en begrijpbaar te zijn. Tot in september aanstaande.

Volgende bijeenkomst: vrijdag 29 september 16 uur in de FVG te Wilrijk.

Sam Landuyt
---------------------



DIT VERSLAG IS DUS METEEN EEN

‘UITNODIGING’ VOOR HET NIEUWE WERKJAAR

Lees alvast het volgend hoofdstuk met de veelbelovende titel ‘LIEFDE BLIJFT’...

Tot vrijdag, 29 september 2006

vrijdag, mei 05, 2006

Bijeenkomst Werkgroep 30.03.2006

Verslag van de Bijeenkomst 30.03.06

Aanwezig: Aad van der Perk, Fientje Van Otten, Jan Gysen, Levi Matuszczack, SamLanduyt

Verontschuldigd: André Vermaut, Hedwig Van Damme, Rit Van den Bergh

Tweede Deel Hoofdstuk III: Liefde hoopt Alles en wordt toch nooit beschaamd

Dit hoofdstuk wordt unaniem door ons als fundamenteel beschouwd of: Kierkegaard op zijn beste. Het begint al bij de aanhef: “De H. Schrift probeert… ons aards bestaan tot een feest en plechtig gebeuren te maken… door haar uitzicht op het eeuwige”. Voor Kierkegaard staat “eeuwig” voor “onverwoestbaar”, voor het Zijn, de Werkelijkheid zelf, die onverwoestbaar en “eeuwig”is dus. (Al zal de christen er fijntjes altijd bij willen voegen dat ze wel ooit “geschapen” werd…of haar ultieme zijnsgrond niet in zichzelf vindt). Dit eeuwige staat dan tegenover het “tijdelijke ogenblik” dat “los raakt van de eeuwigheid” Uit dit “belemmerende ogenblik komen” is het grote verlangen van elke mens, verlangen naar een “verlossende beweging”, verlossend uit “het stilstaande” door een “groot verwachtingsvol uitzicht” te krijgen. Pag. 235.

We denken aan Tagore, met zijn “gekooide vogel”. Het christendom doet dat door zijn “beeldende taal” (typische omschrijving door Kierkegaard, cf later ook Ricoeur en Wittgenstein) waarin het christendom verwijst naar “de eeuwigheid”. “Wat een plechtig feest”! .

“Eer en schande” - we denken hierbij aan bisschop Munster en de vader van K. als twee mensen uit zijn directe omgeving die daar heel veel problemen rond maakten in “wereldse” zin - worden door de hoop, “door de beoefening van de Hoop”, overwonnen; En het is de liefde “die groter is dan geloof en hoop” die de beoefening van de hoop op zich neemt, namelijk “de handeling om te hopen voor anderen”.(p. 237). Cf ook in Paulus, 1 Cor. 13: “geloof en hoop zullen vergaan, maar de liefde zal altijd bestaan”, dit omdat de liefde echte werkelijkheid vertegenwoordigt en dus de brug maakt van het aardse vergankelijke naar het eeuwige van de werkelijkheid, het Zijn zelf.

“Liefdevol (de daden van liefde…) alles hopen is het tegengestelde van vertwijfeld ( cf de Vertwijfeling) niets te hopen, noch voor zichzelf noch voor anderen.”.Alles hopen is altijd hopen. Hopen verhoudt zich altijd tot ‘het toekomende’, tot ‘de mogelijkheid’ en dit heeft altijd een dubbele betekenis: voor of achteruit, omhoog omlaag, goede of slechte. Maar het eeuwige IS. Het eeuwige nu treft het tijdelijke niet in het ogenblik, maar in het toekomende of in het mogelijke. Vgl hier even met de roes van het moment, de “kick”, de “happening”, het orgasme van het ogenblik.

De verwachting van ‘het toekomende’ – of datgene wat men hoopt – verdeelt zich door de noodzakelijke keuze op het moment ervan in twee gelijke kansen. De mogelijkheid van ‘het goede’ is hopen, de mogelijkheid van ‘het slechte’ is vrezen. Maar onmiddellijk al na de keuze is het mogelijke veranderd, want de mogelijkheid van het goede is het eeuwige. “Slechts in het “aanrakingsmoment” heeft het dubbele van de mogelijkheid (en de keuze eruit) gelijke kans”.”Door de beslissing de hoop te kiezen beslist men daarom oneindig meer dan het lijkt, want men maakt een eeuwige beslissing” (Pag 238). De mogelijkheid van ‘het slechte’ te kiezen leidt naar vrezen en vertwijfeling. K. zal dat in het tweede deel van het hoofdstuk nader toelichten.

De synthese staat op Pag. 241: “liefdevol alles hopen betekent de verhouding van de liefdevolle tot andere mensen, voortdurend de mogelijkheid open te houden met een oneindige voorkeur voor de mogelijkheid van het goede. Zo hoopt hij liefdevol dat de mogelijkheid van het goede in ieder ogenblik voor de andere mens aanwezig is. Dit betekent dat hij voor de andere mens een steeds heerlijker vooruitgang in het goede hoopt”.Daar tegenover staat dan de vertwijfelde die niet in staat is, door zijn twijfelen, “het goede aan te nemen” en in een spiraal van twijfelen en weer twijfelen ten onder gaat in vrees en beven. De rest van het hoofdstuk lijkt ons dan meer uitwerking te zijn van deze thema’s. Of zijn wij het die niet verder meer wensen te lezen?

Dat doen we opnieuw op vrijdag, 19 mei – 16 uur (uitzonderlijk omwille van afwezigheden in april en Hemelvaartweekend) dan lezen we samen verder, doe tijdig teken als u de tekst niet zou hebben.

Tot dan,

Sam Landuyt.

donderdag, maart 23, 2006

Bijeenkomst werkgroep 24 februari 2006

Verslag van de vergadering

Aanwezig:, Jan Gysen, Levi Matuszczack , Sam Landuyt, Hedwig Van Damme, Aad van der Perk, Fientje Van Otten, André Vermaut, Chris Vonck

Verontschuldigd: Eva Lodewyckx, Rit Van den Bergh.

Tweede Deel Hoofdstuk II: De Liefde gelooft alles

Liefde impliceert geloof en liefde promoot de geliefde – en dat is liefde!. De Liefde, in dit hoofdstuk, verricht dit wonder door hoop. Maar Liefde is de grootste! Liefde maakt – en dat is liefde! – het ondergeschikte groter. Door alles te geloven en toch nooit bedrogen te worden. En dit “alles geloven”, blijven geloven, ondanks alles en iedereen, is – terug – een opgave. Vergelijk liefde als gebod in deel I.

De tegenstelling daarvan is het wantrouwen. Wantrouwen koppelt geloven met (voorafgaand) weten. Eerst weten en dan geloven… Maar door te weten ontkomt men toch niet aan de noodzaak om keuzes te maken. Men kan zich er uiteindelijk niet aan onttrekken. Maar men blijft angstig en blijft vrezen zich te vergissen in zijn oordeel en dus verkeerd te kiezen en verkeerd te handelen.

Soms krijgt men in dit hoofdstuk wel de indruk dat K. zelf worstelt of geworsteld heeft met “keuzes te maken”, met wantrouwen, angst enz. Hij spreekt van ondervinding, dat weten we uit zijn andere geschriften. Maar ook hier nog - en we menen dat terug te vinden in een zekere langdradigheid van zijn betoog - is zijn uitgesponnen schrijven voor ons de weergave van nog niet volledig, dus niet echt gekozen te hebben. Men blijft dan maar voortdurend zichzelf of zijn argumenten herhalen.

Het leren kennen, dan weten en toch nog aarzelen want wantrouwen koesteren over zichzelf en de andere, angst en vrees blijven hebben en toch uiteindelijk wel moeten beslissen op basis van oordelen om tot slot te kunnen uitvoeren is één dialectiek. De liefde volgt een totaal andere dialectiek, “omdat ze alles gelooft en toch nooit bedrogen wordt”. Zelfs al is dat een opgave, het blijft zo veel eenvoudiger om lief te hebben, zonder voorwaarden te stellen, zonder wantrouwen of achterdocht en dan te ontdekken dat men in de ware daad van liefde niet en nooit kan bedrogen worden. Omdat men de andere die men liefheeft, in geloof en hoop, herkent in zijn waarde en ernst en in zijn beminnenswaardigheid, ondanks soms de schijn van het tegendeel.

Dit zijn mijn ‘overpeinzingen’ na het lezen van dit hoofdstuk. Volgende keer, vrijdag, 31 maart – 16.00 uur pakken we het volgende hoofdstuk aan – “De liefde hoopt alles”.

Op een 'hoopvol' weerzien


S. Landuyt

maandag, februari 20, 2006

Bijeenkomst Werkgroep 27 januari 2006

Verslag van de bijeenkomst 27 januari 2006

Aanwezig: J. Geysen, S. Landuyt, L. Matuszczak, Hedwig Van Damme, Aad van der Perk, F. Van Otten, Chr. Vonck,

Verontschuldig: Rit Van den Bergh, A. Vermaut,


We beginnen aan het tweede deel van Daden van Liefde, hoofdstuk I Liefde bouwt op.

Allereerst al in het korte voorwoord is Kierkegaard op zijn best en to the point: “Het zijn christelijke overwegingen, daarom gaat het niet over ‘liefde’, maar over ‘daden van liefde’. En hij raadt de lezer nog maar eens aan de “overpeinzingen langzaam tot zich te laten doordringen” en om “de moeilijkheidsgraad en de begrijpelijkheidsgraad met overleg tegen elkaar af te wegen”… “zodat het christelijke niet een vals gewicht krijgt”.

Maar de liefde bouwt op. (1 Cor VIII 1) Het volledige vers van Paulus luidt: “wat nu het offervlees betreft, weten we: allen hebben we kennis. Maar de kennis blaast op, de liefde bouwt op”. Waarschijnlijk een sneer naar de arrogante Corinthiërs en de gnostici onder hen in het bijzonder. Om het ‘opbouwen’ te kunnen bespreken begint K. eerst met een alinea over het overdrachtelijke karakter van alle menselijke spreken. Dit overdrachtelijke karakter van de spraak, typische eigenschap en vrucht van de werkzaamheid van de geest van de mens, staat tegenover de zintuiglijk – psychische mens zoals we die aantreffen bij het begin van zijn leven. Deze zintuiglijke – psychische mens “vermoedt het geheim van het overdrachtelijke woord (dat van uit de geest spreekt) niet”. Maar de geest neemt later terecht dit deel op in zijn geheel van betekenissen geven. Daardoor is het overdrachtelijke woord geen “splinternieuw woord”.

Het opbouwen is een overdrachtelijke uitdrukking, totaal iets anders dan (zintuiglijk- psychische betekenis) een hoop blokjes op elkaar stapelen. Die overdrachtelijke, door de geest gegeven betekenis wordt vervolgens uitvoerig besproken: opbouwen, of van de grond af beginnen, beter maken, tot geestelijke bloei en wasdom brengen, bemoedigen, enz. Zo is liefde fundamenteel opbouwend, ernstig, op een stevig fundament gebouwd of ze is niet. “Waar de hoogte tegelijkertijd omgekeerd diepte is”.

Er is meer “Opbouwen is uitsluitend een kenmerk van de liefde”. “Doe alles tot stichting, dat wil zeggen tot opbouw” of, wat hetzelfde is, “doe alles uit liefde”(K.) Stichtend is hier wel een wat verouderd woord, maar de inhoud van het begrip, zoals K het bedoelt, kadert eerder in het huidige wereldbeeld dat niet langer statisch is, maar dynamisch, cf in dit verband A.N.Whitehead en zijn Process Theology.

Een tweede belangrijk onderdeel van dit hoofdstuk is dan waar K. er toe komt te bespreken dat “de liefdevolle (mens) veronderstelt dat de liefde in het hart van de ander aanwezig is en juist door deze veronderstelling bouwt hij liefde in hem op – vanaf de basis, voor zover hij liefdevol veronderstelt dat de liefde aan de basis aanwezig is”. De liefdevolle mens handelt slechts vanuit één richtlijn: veronderstellen dat de liefde aanwezig is. Daardoor wordt de liefde te voorschijn geroepen, uit de veronderstelling dat de liefde als basis aanwezig is. De liefdevolle heeft (daarom?!) helemaal geen verdienste, hij heeft slechts verondersteld dat de liefde als basis aanwezig was. Daarom is het zo dat de werkzame liefde “werkt alsof ze helemaal niets doet”. We kunnen dit opbouwen in liefde vergelijken met het verborgen werken van de natuur. Hiermee toont K. wellicht de liefde in één van haar wezenlijkste kenmerken: dat ze ernstig is omdat ze (eeuwig) leven is en overdrager, overdrachtelijke wekker en bewerker van werkelijkheid-die-leven-is.

Vrijdag, 24 februari a.s. – 16.00 uur komen we opnieuw samen en lezen verder.

Tot dan,

Sam Landuyt.

vrijdag, januari 20, 2006

Bijeenkomst werkgroep 23 december

Verslag Vergadering 23 december 2005

Aanwezig: Jan Gysen, Sam Landuyt, Levi Matuszczak, Hedwig Van Damme, Fientje Van Otten, Aad van der Perk, André Vermaut, Chris Vonck

- Met Kerstmis in het verschiet en de viering van de verjaardag van Fientje en Hedwig, was de vergadering wat feestelijk gezellig (zie foto’s op de weblog, fotograaf Chris Vonck ontbreekt).
- Jan Gysen presenteert het door hem samengestelde boekje 'Artikelen dors. Wim Sixtus Scholtens, deel I. Daarmee wordt aan de leden van de werkgroep een kleine schat geschonken van waardevolle artikelen over Kierkegaard, die anders wellicht verloren zouden gaan.
- Jan Gysen maakte eveneens twee boekbesprekingen: zie weblog
§ Deutsche Kierkegaard Edition Band I, Journale und Aufzeichnungen
§ Kierkegaard Studies, Yearbook 2003
Gelezen en besproken wordt het Vde en laatste hoofdstuk van het Deel I van Daden van Liefde.
De uitdrukking “in de schuld staan bij elkaar” wordt nader besproken. Op het eerste ‘aanvoelen’ komt ons die uitdrukking onsympathiek tot oubollig over: ze roept herinneringen op aan oude kerk- en leslokalen waarin het steeds maar over plicht, zonde en schuld ging. Dit kan ons misleiden. De uitdrukking die Kierkegaard bedoelt is heel wat anders en = veel rijker van betekenis. Hij wijdt er trouwens een heel hoofdstuk aan. Er wordt b.v. verwezen in de groep naar de betekenis van het Engelse woord “indebted” en naar het feit dat K. zegt dat het om een oneindige, dus de facto nooit aflosbare schuld gaat. Ze is niet aflosbaar omdat ze niet voor berekening vatbaar is. Berekening zou de schuld een maat geven en er een einde aan maken. Van zodra men begint te rekenen, te vergelijken, gaat de wezenlijke betekenis van het “in de schuld blijven staan” van de liefde verloren. Net zoals de liefde niet voor berekening vatbaar is - “omdat ze niet bij zichzelf vertoeft, nooit tot voorwerp kan of mag worden - is ook het “in de schuld blijven staan voor wat de liefde betreft” niet kwantitatief. K. noemt ze daarom “oneindige schuld.”

Grondregels, grondgedachten van dit hoofdstuk zijn: “alles wat men in leven wil houden moet bewaard blijven in zijn element” (pag. 176), zoals de vis in het water moet blijven om te kunnen overleven. Het element van de liefde is de oneindigheid, ze is “bestemd voor vrijheid en leven” en blijft met behulp van de “oneindige schuld” voortdurend in haar element. Wordt ze uit dit, haar element, ook maar even geheven, dan sterft de liefde onmiddellijk, “wat juist een bewijs voor haar volmaaktheid is, dus voor het feit dat de liefde alleen maar kan leven in de oneindigheid”

Vanuit de oneindigheid van de schuld tegenover elkaar, voor wat de liefde betreft, komt haar ernst voort. Ernst die zich uit in het handelen en die “het vertoeven bij zichzelf” uitsluit (doordat men zichzelf zou gaan bekijken, vergelijken enz.). Doen is ernst, altijd. Niet de “dierlijke ernst” van het dier dat niet uit zijn sjablonen van het instinctieve handelen los kan komen, maar het doen (Daden van Liefde!) in de ernst van de oneindigheid, de oneindige schuld in de liefde. Ernst ontstaat, is gelegen in leven voor iemand die je hebt leren kennen in en door de liefde, die je hiermede onherroepelijk uit je zelf haalt en je jezelf doet overstijgen. Dit is zó ernstig dat men er wil voor leven en ook voor sterven.

Verschillende vormen of formuleringen van liefhebben worden daarbij nog terloops vergeleken. Er is de westerse vorm van “romantische liefde”tussen twee partners van uit een persoonlijke en vrije keuze, daartegenover staat de beleving en formulering door de Chinese, Indische of Afrikaanse mensen, die veel meer in het groeps-ik van familie en dorp ingebed gebleven zijn en nog sterk de schuld van de liefde aan elkaar, als familie, clan of dorp beleven. Iets wat de westerling handig aan de sociale zekerheid en tutti quanti overgedragen heeft. Wat hem of haar overigens nog niet tot een liefdeloze mens op maatschappelijk gebied hoeft te maken.

vrijdag, 27 januari - 16.00 u. wordt begonnen met het eerste hoofdstuk van Deel II van Daden van Liefde. Sam Landuyt

maandag, januari 16, 2006

Bijeenkomst Werkgroep 23 December 2005

Posted by Picasa

Bijeenkomst Werkgroep 23 December 2005

Posted by Picasa

Bijeenkomst Werkgroep 23 December 2005

Posted by Picasa

Boekbesprekingen

I. De genadereligie van India en het christendom

overeenkomsten en verschillen

Religieuze overeenstemming

in de godsdienstgeschiedenis

Rudolf OTTO

175 blz. Uitgeverij: Abraxas Amsterdam 2005

ISBN 90-807300-3-3

In het eerste deel weet Rudolf Otto (1869-1937) zich in te leven in de genadereligies van India. Zijn religieuze bewogenheid, die hij in HET HEILIGE uiteengezet heeft, is hier zeker niet vreemd aan. Het numineuze is immers voor hem de mogelijkheid om religie in het alledaagse te beleven. Hij laat ons overeenkomsten maar ook verschillen tussen de bhaktireligie (een devotionele stroming in het hindoeïsme) en het christendom zien. Belangrijk is ook dat hij die verschillen in religieuze beleving weet te duiden. Hindoes kennen geen erfzonde, geen kruis, geen persoonlijke goddelijke verzoener, zodat bij hen de inhoud van genade en verzoening volledig anders ingevuld wordt. Dit werk leert ons hoe in het hindoeïsme het goddelijke, het eeuwige dat achter alles schuilt, beleefd wordt.

“Godsdienst is de beleving van het mysterie en het komt tot uiting als het gevoel zich openstelt voor de indrukken van het eeuwige dat verschijnt door de sluier van het tijdelijke.”

Het gaat vooral over het individu dat de innerlijke beleving van het religieuze als genade en verlossing ervaart. De Indiase beleving van het heilige in de bhaktireligie treft hem zozeer dat hij deze vergelijkt met de oud-Israëlische Jahwedienst. Als joods-christelijk geïnspireer-de theoloog weet hij duidelijk het onderscheid aan te geven tussen ons westerse streven naar heiligheid en de Indiase zorg van een innerlijke sereniteit.

Het tweede deel handelt vooral over religieuze overeenkomsten in verschillende tijden en culturen. Otto gaat er vanuit dat er gelijke prereligieuze grondslagen zijn. Hij schrijft: ‘Dit feit van de overeenstemmingen in de godsdienstgeschiedenis manifesteert zich in het inzicht dat, in het begin van de beschaving, religie overal op vrijwel dezelfde wijze ontstaat, zich ontwikkelend vanuit een grondslag van vreemde en verwarde gemoedstoestanden en ideeën zoals deze zich herhalen met verbluffende overeenkomsten en regelmaat onder verschillende soorten bevolkingsgroepen aan het begin van hun culturele ontwikkelingen en vaak zo volhardend, dat haar invloed duidelijk waarneembaar is in de meer ontwikkelde religies en culturen. Nog steeds is deze basis een levende kracht binnen de cultuur van de schriftloze volken.(blz. 138-139)

Een opvallend inzicht dat de paradox van het numineuze met de worsteling tussen ervaren en denken aangeeft. Hij gaat daarvoor zelfs terug naar de ‘axiale periode’ (5 eeuwen v.C. Jaspers) waar we een duidelijke religieuze literatuur hebben. Zelfs China, Israël en Perzië worden niet vergeten. Zijn grote bewondering voor het numineuze in de Indiase bhakti-religie onderstreept hij overduidelijk in de hoofdstukken over Brahman, Tao, Logos, Atman en pneuma. In de bhakti-religie, een typische genadereligie, wordt alles ontvangen van de volheid van de godheid. Hier ligt vooral de nadruk op het deel hebben aan het goddelijke dat in alles aanwezig is. Het hindoeïsme wijst ons hier een eigen weg naar bevrijding.

Leid ons uit de onwerkelijkheid naar de werkelijkheid,

uit de duisternis naar het licht.

Voer ons van de dood naar de onsterfelijkheid.

Dit in tegenstelling met het Joodse motief:

Wees heilig, want heilig ben ik uw Heer. (Leviticus)

Heilig zijn, heel zijn, een Joods verlangen, kan maar verkregen worden door gehoorzaamheid aan Gods geboden. Het is niet een waardigheid die we ons of anderen kunnen geven.

Deze merkwaardige studie, aangevuld met belangrijke aantekeningen en een verklarende woordenlijst, kan de religieuze dialoog tussen Oost en West enorm verrijken. De duidelijke Nederlandse vertaling zal menigeen aanmoedigen om deze persoonlijke en moeizame religieuze zoektocht tot het einde te volgen.

Dr. Jan Gysen

FVG – Kierkegaard Werkgroep Antwerpen. Jan. 2006

II HET HEILIGE - RUDOLF OTTO

‘DAS HEILIGE’, het meesterwerk van de Duitse godsdienst-historicus Rudolf Otto (1869-1937) verscheen in 1917 tijdens de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog (1914-1918). Een derde en geheel herziene druk in het Nederlands, bezorgd door Daniel Mok (1950), verscheen bij de Uitgeverij Abraxas. (2002)

Met de ondertiteling: ‘Een beschouwing over het irrationele in de idee van het goddelijke en de verhouding ervan tot het rationele’; zet Otto ons op weg naar een persoonlijke religieuze ervaring. ‘Godsdienst is de beleving van het mysterie, het verstandelijk ondoorgrondelijke, dat schuilgaat in het tijdelijke.’ De beleving van dat heilige goddelijke noemt hij het ‘numineuze’. Het numineuze is de aanduiding van de irrationele bestanddelen in het heilige, het goddelijke dat een mysterie is, dat fascineert en doet beven. De numineuze ervaring baseert zich niet op de goddelijke openbaring.

Hij onderzoekt geen ideeën of begrippen over God, maar de godsdienstige ervaring die ons overkomt.

Vrij van alle dogmatische vooringenomenheid tracht hij ons de weg naar een ‘levende God’ te tonen, door ons bewust te maken van het ‘mysterium tremendum et fascinans’, een geheim dat tegelijk angstaanjagend en aantrekkelijk is.

Het ervaren van het heilig-goddelijke kan zowel in de natuur zijn, als in een zelfgekozen stilte of in het schone en het grootse van een kunstwerk, gedicht of muzikale evocatie.

In 23 hoofdstukken leidt hij ons van een antropomorfistisch godsbeeld naar een wereld waarin de ervaring, het gevoel, primeert. We ervaren dat het gevoel alles is en het begrip op zichzelf niets betekent. (Gefühl ist alles, Name, Schall und Rauch. – Faust-) Hetgeen weerstand opriep in traditionele christelijke middens.

Het rationalisme wordt onttroond van zijn schijnbare zaligmakende positie van diepere religie. Het ‘heilige’ behoort van nu af tot de gevoelswereld. De ervaring van het ‘goddelijke’ is niet meer gebaseerd op filosofische constructies maar op het mysterie achter de dingen.

“Het gevoel van dit mysterie kan met milde stroom het innerlijke vervullen in de vorm van de verheven stille stemming van verzonken aandacht. Het kan overgaan in een rustig vloeiende gestemdheid van de ziel die lang aanhoudt en natrilt, tot zij uiteindelijke wegsterft en de ziel weer in het profane, het alledaagse achterlaat. Het kan ook met krampachtige stoten en stuiptrekkingen uit de ziel naar voren breken. Het kan voeren tot een vreemde opwinding, tot roes, vervoering of extase. Het kan wild en demonisch worden. Het kan geleidelijk omlaaggaan tot spookachtig vrezen en sidderen. Het heeft zijn ruwe, barbaarse eerste uitingen en laagste vormen. En het ontwikkelt zich tot een teer, gelouterd en opgetogen gevoel. Het kan worden tot het stille deemoedige huiveren en verstommen van het schepsel voor het – ja waarvoor? Voor wat in onuitsprekelijke geheimenis boven alle schepselen is.’ (blz. 22-23)

In die zin mogen we de ervaring die hij op 27 mei 1911 in Mogador neerschrijft al als een aanloop tot dit boek zien.


Mogador, zaterdag 27 mei 1911

“Het is sabbat. Al in de donkere en onvoorstelbaar smerige steeg naar het huis horen we die eentonige mengeling van gebeden en schriftlezing, dat nasale half gezongen, half gesproken geluid dat de Kerk en de Moskee hebben overgenomen van de Synagoge. Het geluid is aangenaam, en al spoedig kunnen vaste stembuigingen en ritmes worden onderscheiden die elkaar met regelmatige tussenpozen opvolgen als een Leitmotief. Je oor probeert grip te krijgen op de woorden, maar dat lukt nauwelijks en je hebt de poging al bijna opgegeven als je in die wanordelijke brij van geluiden plotseling, met een schok herkent, alomspannend, helder en onmiskenbaar: Kadosh, Kadosh, Kadosh Elohim Adonai Zebaoth Male’u hashamayim wahaarets kedabo! (Heilig, Heilig, Heilig, Here God der Heerscharen, hemel en aarde zijn vol van Uw glorie!)

Ik heb het Sanctus, Sanctus, Sanctus, van de kardinalen in de Sint-Pieter gehoord, het Swiat, Swiat, Swiat, in de kathedraal van het Kremlin en het Holy Holy Holy van de Patriarch in Jeruzalem. In welke taal dan ook, deze woorden, de hoogstverhevene ooit door menselijke lippen gevormd, raken je in het diepst van je ziel, met een machtige huivering het mysterie van die andere wereld die erin verborgen ligt oproepend en openbarend. En dat, sterker dan waar ook, hier in deze bescheiden plaats, waar ze weerklinken in dezelfde taal waarin Jesaja ze ooit als eerste ontving, en gesproken door de lippen van de mensen die deze woorden rechtstreeks beërfden.”

De zoektocht naar het goddelijke loopt dood op de sporen van abstracties, gebaseerd op filosofische constructies. Otto houdt een pleidooi om ernst te maken met het feit dat God de “Gans Andere” is, voelbaar, mysterieus, achter een sluier van angst en verwondering. Hier wordt eerder het hart dan de rede aangesproken. Alleen als men open staat voor dit gebeuren zal men in de ‘stemming’ blijven om een glimp op te vangen van het heilige, het goddelijke, dat doorschijnt en veel dieper gaat dan ieder denken.

Daarom is het goed de mogelijkheden van het denken te overwegen. Misschien kan dit wel met een citaat: 'De hoogste paradox van alle denken is de poging iets te ontdekken dat het denken niet kan denken'. (Søren Kierkegaard (1813-1855) Ook Albert Einstein (1879-1955) kan ons met zijn gevoel voor intuïtie op weg zetten.


Das Schönste, was wir

erleben können, ist das

Geheimnisvolle.

Es ist das Grundgefühl,

das an der Wiege der

wahren Kunst und

Wissenschaft steht.


Wat geldt voor de wetenschap telt ook voor de religie. Ze hebben dezelfde bron en kunnen maar met onderlinge beïnvloeding tot hun recht komen. Wat duidelijk verwoord is in een volgende uitspraak van hem: “Religie zonder wetenschap is blind, wetenschap zonder religie is kreupel.”


Rudolf Otto weet in deze studie het gevoel voor het ‘heilige’, het onbereikbare, op meesterlijke en diepzinnige wijze te beschrijven. Aangeraakt door het mysterieuze achter de dingen worden we pas deelgenoot van een bovenrationele werkelijkheid. Het wordt een andere weg om ‘HET HEILIGE’ te benaderen. Het ‘ervaren van het goddelijke ‘ verdringt een geloven in begrippen’.

Dr. Jan Gysen


Boekbesprekingen

Kierkegaard Studies Yearbook 2005

W.de Gruyter – Berlin – New York 2005

Sinds 1996, de eerste publicatie van ‘Kierkegaard Studies Yearbook’ wordt deze uitgave aanzien als een autoriteit op het gebied van Kierkegaard onderzoek. Het is ook een ideaal instrument tussen het Researchcentrum in Kopenhagen en de verschillende universitaire Kierkegaard- werkgroepen.

De tiende uitgave: ‘Kierkegaard Studies Yearbook 2005’ (520 blz.) is opgedragen aan professor emeritus Alastair Hannay (1932) van de universiteit van Oslo. Hij schreef over Kierkegaard en vertaalde verschillende werken. Dit jaarboek handelt vooral over het ‘Afsluttende uvidenskabelig Efterskrift’ (26 februari 1846) of ‘On-wetenschappelijk Naschrift). Een werk, dat Kierkegaard erg belangrijk vond. Het verscheen in zijn vroege periode onder het pseudoniem Johannes Climacus en telt een 600 tal bladzijden. Een moeilijke verwoording van een keerpunt in zijn leven. Nogal controversieel geschreven zodat reacties niet uitbleven.

Het eerste deel (300 blz.) van deze studies gaat over de genesis, kritiek het pseudoniem Climacus, klachten tegen een speculatieve filosofie, hoe christen worden volgens dit geschrift, en nog andere min of meer filosofische beschouwingen.

In deel twee (100 blz.) komen we vier schrijvers tegen die het enerzijds hebben over de ‘sombere’ Kierkegaard en anderzijds de pijnlijke tegenstellingen met zijn komische opvattingen. Verder lezen we nog hoe dit ‘Naschrift’ in Duitsland en Italië geduid wordt.

Deel drie (80 blz.)wordt iets algemener. Het begint met een uiteenzetting over Kierkegaards ironische muziekesthetiek gevolgd door een verhandeling over ’The pathos of Limit’. Ook lezen we in de vorm van een ‘In Memoriam’ een waardering voor Roger Poole (1939-2003), een bijzondere Kierkegaardkenner en vertaler. Hij schreef: “Kierkegaard: the indirect communication”, hield vele lezingen en stond aan het hoofd van het project ‘Kierkegaard after Postmodernism’ aan de Divinity faculteit van de Universiteit van Cambidge. Met nog allerlei nieuws uit het ‘Onderzoek Centrum’ voelen we dat Kierkegaards geest nog leeft en velen blijft prikkelen tot lectuur en discussie.

Dr.Jan Gysen

Kierkegaard Werkgroep

FVG Antwerpen

Dec. 2005

Deutsche Søren Kierkegaard Edition

Band I Journale AA-DD

W. de Gruyter – Berlin – New York 2005

Met deze volledig nieuwe aanpak van Søren Kierkegaards omvangrijk werk gaat weldra “Een keuze uit zijn dagboeken”, uit noodzaak, tot het verleden behoren en zal “Søren Kierkegaard : een keerpunt” nu duidelijker onderkend en geformu-leerd kunnen worden.

De historisch-kritische Deense uitgave “Søren Kierkegaards Skrifter”, werd gescreend met moderne analytische technieken, zoals licht- en elektronen-microscopie. Dat product werd het uitgangspunt voor het geniale vertaalwerk: Deutsche Søren Kierkegaard Edition Band I Journale AA-DD Uitgeverij W. de Gruyter – Berlin – New York 2005.

Deze Duitse vertaling heeft door klaardere teksten maar transparantie kunnen bieden. Een onschatbare aanwinst die nogmaals versterkt wordt doordat Kierkegaards persoonlijke aantekeningen nu ook bij de teksten staan. Hierdoor wordt het volgen van zijn ‘inwendige groeiproces’ toegankelijker, geraken we vertrouwd met zijn manier van leven en worden zelfs sommige “paradoxen” bevalliger.

Kierkegaards dwangmatige aandrang: een ‘doorstomen op religieus – filoso-fische rails’ krijgt weer aandacht waardoor vele religieuze denkers en filosofen zich opnieuw kunnen verwonderen over de kracht van zijn ‘existentiële bedrevenheid’

Het is een lijvig boek (614 blz.) om met een beetje ‘schrik en beven’ vast te nemen maar je krijgt toch weer een goed gevoel bij de verhelderende inzichten. De dagboeken en aantekeningen die 273 blz. vullen zijn van mooi doorstreepte manuscripten voorzien. Daardoor sluipen wij ongezien zijn werkplaats binnen en krijgen niet alleen een grafisch maar ook een psychologisch signaal van zijn ‘vertwijfeling’.

In de twintig volgende bladzijden (275-295) vinden we vooral technische informatie over de nieuwe aanpak van deze uitgave. Het gaat over principes die werden aangehouden bij het verzamelen en het ordenen van het materiaal. Verder bespreken ze het nieuwe drukbeeld, een aantal verbeteringen, veranderingen en aanvullingen. Het vierde deel “Zum Kommentaar” beslaat 300 blz. met adviezen en commentaar bij ieder deel van de dagboeken. Band I sluit af met een overzicht over de auteurs, een concordantie, een namen- , personen- en topgrafisch register. Deze uitgave, aangevuld met zorgvuldige gekozen aantekeningen, zullen Kierkegaards actualiteit sterk verduidelijken. Een kostbaar juweel voor een moderne tijd.

Dr. Jan Gysen

Kierkegaard Werkgroep

FVG Antwerpen

Dec.2005

Bijeenkomst Werkgroep November 05

Verslag van de bijeenkomst

Aanwezig: J. Geysen, A. Vermaut, L. Matuszczak, S. Landuyt, Chr. Vonck

Verontschuldigd: F. Van Otten, R. Van den Bergh

Vooreerst enkele praktische zaken:

- De bijdrage voor de werkgroep en het abonnement van de Acta Comparanda bedraagt 15 Euro en kan gestort worden op rekeningnummer: 001-1364212-80 van ACTA COMPARANDA, Bist 164, te 2610 Wilrijk

- Jan Geysen stelt voor om enkele artikelen over Kierkegaard, van de hand van een Nederlandse auteur, in een gedenkboekje te groeperen en voor de leden van de werkgroep ter beschikking te stellen. Met dank aangenomen!

- Als bijlage van De Morgen van zijn reeks Filosofen, komt er op 11 januari een boek uit over Kierkegaard’s filosofisch werk.

- Een Indische dame, professor en rector Universiteit, heeft een doctoraatsthesis geschreven over het werk van K. “Turning Point”. Jan Geysen zal trachten contact op te nemen met haar.

- Twee boeken worden ter recensie aangeboden: Kierkegaard Studies, Yearbook 2003 en Deutsche Kierkegaard Edition, Band I, Journale und Aufzeichnungen. Jan Geysen neemt de taak op zich.

- Karel Yssens (Utrecht) hoopt volgend jaar de vergaderingen te kunnen bijwonen.

- Vermeld wordt ook nog het overlijden dit jaar van de Franse filosoof Paul Ricoeur, manitou van de vertalingen van Kierkegaard naar het Frans. Ook het overlijden van Julia Watkin viel te betreuren. Zij vertaalde K. naar het Engels.

Het hoofdstuk dat besproken wordt is Daden van Liefde IV: Onze plicht de Mensen lief te hebben die we zien.

De algemene teneur van dit hoofdstuk is dat Kierkegaard zoals steeds de nadruk legt op de noodzaak van ernst en consequentie in de liefde, hier niet de liefde naar de naaste toe - zie voorgaande hoofdstukken hiervoor - maar naar de onmiddellijk bereikbare mens, “degene die we zien. Het gaat over de ernst en consequentie van de christen, maar ook over de consequentie van de filosoof tegenover wat hij verkondigt. Cf Socrates, Spinoza b.v.

Hierin past het gedeelte over de vraag van Jezus aan Petrus: “bemin je mij, bemint je me meer dan de anderen?” Vraag naar het wezen van Petrus en niet alleen of hij zichzelf kent. Iets wat vooral in de Oosterse traditie centraal gesteld wordt, in tegenstelling tot de Griekse – Romeinse traditie ( gnoti seauton). Men meent er argumenten in te vinden om te stellen dat Jezus in zijn opgroeiende jaren contacten en leermeesters gehad heeft met deze Oosterse stromingen, vermits ze niet zozeer in het klassieke Judaïsme voorkomen.

Staat de driedubbele vraag naar de liefde van Petrus voor Jezus tegenover het driedubbele verraad van Petrus? En toont Jezus hiermee aan hoe ernstig hij de liefde neemt, als hij later tijdens zijn lijden, zelf Petrus, ondanks zijn verraad, niet verloochent, maar consequent blijft aan de liefde die beiden voor elkaar uitgesproken hebben?

Jezus past de Wet toe van de Liefde en niet de wet van de wetten. De Orthodoxie heeft in haar traditie steeds meer de nadruk gelegd op het wezenlijk spirituele van Jezus’ Leer, terwijl het Westen meer geneigd was het wettische, het politieke zelfs, van de kerk te benadrukken in een vorm van een “verdraaid Jodendom”

Volgende bijeenkomst op 23 december te 16 uur: lezing van het hoofdstuk V.

Sam Landuyt

woensdag, januari 11, 2006

Kierkegaard en De Morgen

Op 11 januari verschijnt in dagblad De Morgen het deel 13 - Kierkegaard van de reeks Kopstukken Filosofie. Voor slechts 4,95 Euro en de bon uit de krant van woensdag de 11de, krijg je dit deel in je krantenwinkel tot en met zaterdag 14/01.

Haast je, rep je of probeer achteraf nog de ganse reeks te versieren...Zie ook www.demorgen.be/filosofie

zaterdag, januari 07, 2006

Bijeenkomst Werkgroep 28 oktober 2005

WERKGROEP KIERKEGAARD

-----------------------------------------

Dit is geen verslag, maar eerder een 'nieuwsbrief'…

de eerste bijeenkomst van het nieuwe werkjaar op vrijdag, 28 oktober 2005 ging door zoals gepland, maar was eigenlijk grotendeels gewijd aan praktische overwegingen en schikkingen.

Eerst was er een leuke verrassing: Dr. Jan Gysen heeft - samen met zijn goeie vriend Levi Matuszczak en ter gelegenheid van diens 80e verjaardag en 150 jaar Kierkegaard - een boekje samengesteld en elk van de aanwezigen kreeg hiervan een getekend exemplaar. Proficiat, Jan en Levi - en heel veel dank!

Blijkbaar waren we nog niet echt 'gerodeerd' en - na wat van gedachten wisselen over de tekst - werd besloten hoofdstuk IV - 'Onze plicht de mensen lief te hebben die wij zien' van het boek 'Daden van Liefde' terug op het programma van volgende vergadering te zetten en integraal te hernemen.

Een ander belangrijk gesprekspunt was het uur van samenkomst. Er werd gevraagd of het niet mogelijk was het late uur eventueel te vervroegen, de reden hiervoor: problemen van familiale of andere aard, de soms verre verplaatsingen op winteravonden, enz. Er werd dan overeengekomen dat de samenkomsten zoals altijd zullen doorgaan op de laatste vrijdag van elke maand, maar wel om 16 uur i.p.v. 20 uur. Dit laat leden die nu soms moeten afhaken misschien toch toe aanwezig te zijn en is tezelfdertijd misschien ook een mogelijkheid om een breder en nieuw publiek aan te trekken.

Er wordt eveneens overwogen of er ook geen werken van andere auteurs kunnen besproken worden die aanverwant zijn of commentaren geschreven hebben op het werk van S. Kierkegaard. Terecht wordt hierbij opgemerkt dat de groep niet mag ontaarden in een 'babbelgroep' en zijn filosofische oriëntatie niet uit het oog mag verliezen. Een voorstel was: 'Das Heilige: Ueber das Irrationale in der Idee des göttlichen und sein Verhältnis zum Rationalen' van Rudolf Otto. Als volgend boek van Kierkegaard zelf wordt het ' Afsluitend Onwetenschappelijk Naschrift' genoemd. Moet nog verder besproken worden.

De verslagen van de vergaderingen worden ook op de weblog van de werkgroep geplaatst en kunnen daar afgeprint worden: www.werkgroepkierkegaard.blogspot.com. Als leden van de groep (of ook andere personen) een meldenswaardig feit of publicatie hebben ivm het leven en werk van S. Kierkegaard, kunnen ze dit steeds doormailen aan info@AntwerpFVG.org. Sam Landuyt zal het gegeven dan op de weblog van de werkgroep plaatsen.

Het lidgeld voor het begonnen jaar zal volgende keer tijdens de vergadering worden geïnd.

Dus, bij leven en welzijn tot vrijdag, 25 november maar wel om 16 uur.

We lezen hoofdstuk IV van Daden van Liefde, reeds in uw bezit.

Sam Landuyt - Fientje Van Otten.

For our English speaking friends:

- we thank Dr.Jan Gysen and Levi Matuszczak for the booklet they gave each member on the occasion of the 80th birthday of Levi and the 150 years Kierkegaard;

- we decided that in future the meetings will take place the last Friday of the month, but at 16.00 H instead of 20.00 H;

- Suggestions were made to read eventually other works, relating with Kierkegaard and his writings. The question is open for further discussion.

- The reports will be put on the weblog of the Group, (address above) and the inscription fee will be collected during next meeting.

- See you on Friday, 28th November 2005 at 16.00 H - we read Chapter IV.