dinsdag, mei 26, 2009

Foto's

Het Begrip Angst Nieuwe Vertaling

Mededeling

Onderwerp: Nieuwe vertaling verschenen in serie Søren Kierkegaard

Zeer geachte leden van de redactie, met veel genoegen attenderen wij u op het zojuist verschenen
Kierkegaard, of zijn pseudoniem Vigilius Haufniensis (de 'wachter' van Kopenhagen), was de eerste die in de wijsgerige antropologie het onderscheid tussen vrees en angst nauwkeurig formuleerde en hanteerde: vrees betekent dat men bang is voor iets concreets, angst dat men bang is voor iets onbekends. Angst slaat op wat mogelijk is, maar er (nog) niet is. Daarom roept de confrontatie met de mogelijkheid van de vrijheid bij de mens angst op: angst voor de eigen mogelijkheden. Angst is een noodzakelijk stadium op weg naar de vrijheid, maar men kan daar ook in blijven hangen. Rond het centrale thema van de angst snijdt Vigilius Haufniensis een hele reeks thema's aan die in de latere geschriften van Kierkegaard uitgewerkt worden. Het begrip angst vormt het vierde deel in de serie Kierkegaard Werken. Het boek wordt uitgegeven in samenwerking met de 'Redactieraad Kierkegaard Werken' (www.kierkegaard.be) en de Søren Kierkegaard Skrifter (uitgegeven door het 'Søren Kierkegaard Research Centre' te Kopenhagen, www.sk.ku.dk). GegevensVertaling: J. Sperna WeilandEindredactie en verklarende noten: Paul Cruysberghs en Johan TaelsGeheel herziene tekst en nawoord door Frits FlorinIsbn 978 90 5573 911 0Omvang 224 pp.Prijs € 26,90Gebonden uitgave met stofomslag en leeslint, gesealed.Verkrijgbaar in de boekhandel of rechtstreeks bij Uitgeverij DAMON.

Werkgroep Kierkegaard Bijeenkomsten van 2009

Verslag van de Bijeenkomst van 27.03.2009

Aanwezig: Sam Landuyt, Noël Melis, , Hedwig Van Damme, Aad Van der Perk, Rit Van den Bergh, Fientje Van Otten, André Vermaut, Chris Vonck.
Afwezig en verontschuldigd: Jan Gysen, Levi Matuszczak, , Bavo Van Eesbroeck
.
We bekijken even het “Journal du Monde”(p. 182), een antikwartiaatuitgave, met daarin het overlijdensbericht van Soeren Kierkegaard (11 nov. 1855), naast dat van andere beroemdheden zoals Fréderic Chopin (1849),Nicolo Paganini ((1840), Henri Beyle, alias Stendhall (1842), François –Réné De Chateaubriand (1848), Edgar Allen Poe (1849) en Honoré De Balzac (1850).
We noteren ook dat er in Mexico-City op de Universidad Ibero-Americana een colloquium doorgaat over Kierkegaard op 21.04.09. Mevr. Eva Lodewijckx zal ons daar vertegenwoordigen.

Daarna vatten we de laatste bladzijden aan van dit gedeelte (de rechter) van Stadia op de Levensweg (189). K. Heeft het hier verder over de religieuze exceptie, gebaseerd op de religieuze abstractie die “zich volledig abstract verhoudt tot hetgeen ze verzaakt”en “het algemene wil ignoreren” en daardoor geen legitieme exceptie kan zijn. De religieuze exceptie overbiedt zich op die manier. Maar er is ook degene die onderbiedt in zwaarmoedigheid. De zwaarmoedige blijft steken in zijn volledige abstractie, met de “kleine falsificaties” er bij die nodig zijn, geheel aangewezen als hij is op de inbeelding van een huwelijk. Beide vormen van exceptie missen ervaring en zijn dus nep. Is K. hier bezig met zich te verantwoorden in zijn besluit niet te trouwen? In elk geval wil Kierkegaard enkel oneindigheid of eeuwigheid, niets vergankelijks, maar ook niets vervalst. Hij formuleert in zijn tekst uiteindelijk 6 voorwaarden voor een mogelijke geldige exceptie: 1. Men moet werkelijk verliefd zijn, de ervaring ervan hebben dus. 2. Men moet echtgenoot zijn. 3. Men moet ook nadien nog van het bestaan houden. 4. Men moet lijden aan de breuk, dit lijden wordt ervaren als een straf. 5. Men moet de breuk opvatten als een breuk aan wat het bestaan aan zekerheid en geborgenheid gaf in het huwelijk. 6. Men dient te begrijpen dat niemand hem – de exceptie – zal begrijpen en ook geen kalmte zal kunnen opbrengen in zijn onbegrip…
K. zegt niet met zekerheid te weten of er wel een legitieme exceptie bestaat, maar hij wil ze zo dicht mogelijk benaderen en beschrijven. Niemand kan uit zichzelf een exceptie worden. Er moet allereerst een gebeurtenis plaatsvinden. Het moet iemand zijn die in veilige verstandhouding met het bestaan is gegaan – een normale mens zouden we zeggen… - en dan plots tot staan wordt gebracht. Hij moet echt verliefd zijn. Het is de beminnende zelf die de verliefdheid – door een besluit – moet verbreken en: “wie met de werkelijkheid wil breken dient op zijn minst te weten wat het is waarmee men breekt” (192). Hij moet bovendien (al) een getrouwd man zijn. Door het huwelijk te verbreken “ brengt hij het hele bestaan in tegenspraak met zichzelf, hij brengt God in tegenspraak met zichzelf” (193). Want het huwelijk is, in tegenstelling misschien nog met de verliefdheid zelf, “ongetwijfeld onvoorwaardelijk van religieuze afkomst”. De R-Katholiek zou zeggen: het huwelijk is een sacrament. Na de breuk moet die persoon nog steeds het bestaan liefhebben! Inclusief de geliefde, die er niet minder schoon op geworden is door de breuk en inclusief het huwelijk dat niet minder waardevol geworden is. Daardoor kan de breuk niet anders dan een lijdensmoment inhouden. En de geestdrift der vertwijfeling moet er nog haar vreugde in vinden God eer te betuigen en te aanvaarden “dat de weg der Voorzienigheid louter wijsheid en rechtvaardigheid is” (194). En bovendien heeft hij de geborgenheid verlaten en boven hem hangt het zwaard van Damocles en onder hem “de strik der verlokkingen”. “De zinnelijkheid is hem tot een slang geworden”. En hij beleeft het geheel van zijn daden als een straf “als hij de beelden oproept van de ellende waarin zijn dierbaren door zijn toedoend zijn gestort”(195).En niemand zal hem begrijpen of goedkeuren. K. maakt het zich wel heel moeilijk… Hij herhaalt tenslotte op p. 196 nog eens de essentiële punten. De rechter besluit dan ondanks al het gruwelijke negativisme van de gewettigde exceptie toch op een voor zichzelf positief adagium: “wat ik zeker weet, wat niemand mij kan ontrukken is mijn echtelijk geluk, of juister: mijn overtuigd zijn van het echtelijk geluk.” (198).
Volgende keer vatten we een nieuw onderdeel aan.
Volgende bijeenkomst op 24 april te 16u.
Next meeting: April 24th, 16h p.m. We start with the reading of a new part of the book.

Werkgroep Kierkegaard Bijeenkomsten van 2009

Werkgroep Kierkegaard - Verslag van de Bijeenkomst van 23.02.09

Aanwezig: Sam Landuyt, Noël Melis, , Hedwig Van Damme, Rit Van den Bergh, Fientje Van Otten, André Vermaut, Chris Vonck.
Afwezig en verontschuldigd: Jan Gysen, Levi Matuszczak, Aad Van der Perk, Bavo Van Eesbroeck.


Werken:
Filosofie, 2-maandelijks tijdschrift van de stichting informatie filosofie jg. 19, nr. 1, febr./mar 2009. Nummer gewijd aan Kierkegaard.

We lezen vanaf p 181. K. beschrijft een “beeld” van Romeo en Julia als liefdespaar , “een verwijlen in de schone situatie der verliefdheid … en wel zo dat het wezenlijke van een liefdesrelatie tot uitdrukking wordt gebracht” (P. 181). Het is wellicht een soort zelfverdediging. Immers, zoals alle ‘grote liefdes’ eindigt deze ook ongelukkig. “Het is een liefdespaar, “maar een echtpaar is het niet”. Daartoe heeft het te veel van het onvoltooide, wankelende, het is het evenwicht van het besluit, de hogere onmiddellijkheid van het religieuze” (183). En dan volgt een kernachtige samenvatting van deze uitgebeelde toestand: “de verliefdheid zegt: voor eeuwig de uwe; de huwelijksvoltrekking zegt: gij zult alles verlaten om haar toe te behoren; de bedenking zegt: houd haar maar” (181). Even verder zegt K.: “ik ken een hoger leven” (dan de huwelijkse staat), maar “wee hem die zonder het recht daartoe te hebben het huwelijk wil passeren” (183). Wij vergelijken dit uitgebeelde wankele evenwicht even met een andere ‘dichterlijke’ uitbeelding van een vorm van liefde/verliefdheid: de middeleeuwse, ridderlijke, ‘hoofse’ liefde. De hoofse liefde is echter geen liefde, maar erotisch verlangen, omgezet in verering. De toestand van een ‘echte aanbidder’ dus… We denken ook even samen met K. aan de “verwerping van het vlees” in de kerk van de Middeleeuwen en de (latere) benoeming van “vergoddelijking van het vlees” als een vorm van geestelijke hoogmoed, hier in de gedaante van intellectualiteit. Kierkegaard gaat dan verder met een uitgebreide tirade tegen deze intellectualiteit en de excentriciteit die ze meebrengt (184 – 185). “De zuivere intellectualiteit is… een enorme abstractie en aan gene zijde van de abstractie wordt niets waargenomen, niets, zelfs niet de verste aanduiding van een religieuze idee” (185). In het daarop volgende overzicht van eventuele gegronde (steeds toch filosofische) tegenwerpingen tegen het huwelijk gaan dan een aantal bladzijden over dergelijke, door de rede opgebouwde “uitvluchten” die voor ons moeilijke bladzijden waren, niet altijd zo logisch of helder opgebouwd. Tenslotte komt hij tot de bespreking van de religieuze exceptie: degene die voor K. , als ze bestaat, de enige exceptie is die kan aanvaard worden.
Volgende bijeenkomst op 27 maart te 16 uur.
Next meeting: Mars 27th, 16 p.m. You are welcome!

Vergeten we niet ons lidgeld/abonnementsgeld Acta Comparanda te betalen voor 2008 – 2009? 15 EURO. Rekeningnummer:
Please, don’t forget your subscription for 2008 – 2009: Working Group and Acta Comparanda 2009. €15. , Bank account:

woensdag, mei 20, 2009

Kierkegaard: Dagboeken en Aantekeningen - Een Recensie

Deutsche Søren Kierkegaard Edition
Band 2
Journale und Aufzeichnungnen
Journale EE – KK
onder redactie van Richard Purkarthofer en Heiko Schulz

met vertalingen van Sabrina Broocks, Hermann Deuser, Krista-Maria Deuser, Markus Kleinert, Richard Purkharthofer, Jens Eike Schnall en Heiko Schulz
W. de Gruyter, 2008; 777 blz.


Deze nieuwe Duitse vertaling (in totaal 55 delen) gebeurt in samenwerking met het Søren kierkegaard Forskningscenter in Kopenhagen en bevat het volledige oeuvre van de auteur, voorzien van toelichtingen, verwijzingen en vertalingen van o.a. Latijnse passages.

De inhoud van deel 2:
Journaals EE (1839, 1840-1841)
FF (1836, 1837, 1838)
GG (1838-1839)
HH (1840-1841)
JJ (1842,1842-1843,1843,1844,1844-1845,1845,1845-1846,1846,1842)
KK (1838,1839-1840,1838)
De bundeling van de teksten is van S.K. zelf; hij verkoos ‘journaal’ boven ‘dagboek’, dat eerder een literair genre is, terwijl met ‘journaal’ een weergave van gebeurtenissen in ruime zin bedoeld wordt.

“ Wie eine einsame Tanne,
egoistisch abgeschlossen und auf Höheres gerichtet, stehe ich, werfe keinen Schatten, und nur die Waldtaube baut ihr Nest in meinen Ästen“ (p. 88).

In de periode 1836 – 1846 vallen o.m. Kierkegaards studietijd in Kopenhagen, de onderbreking en herneming ervan, zijn theologisch ambtsexamen en de verdediging van zijn proefschrift “ Over het begrip ironie, vooral met betrekking tot Socrates” aan de filosofische faculteit ; verder ook de korte verloving met Regine Olsen en het vertrek naar Berlijn; tenslotte de publicatie van o.m.“Of-Of” (Enten- Eller) en “Stadia op de levensweg” ( Stadier på livets vej).

Wat de inhoud betreft, krijgen we allerlei bedenkingen i.v.m. zijn studie: zo weerlegt hij het systeem van Hegel en vindt overigens meer wijsheid bij de Griekse filosofen dan bij zijn tijdgenoten.
Op persoonlijk vlak zijn er enkele verwijzingen naar een diepe bewogenheid als Regine ter sprake komt, maar hier toont hij zich uiterst gereserveerd.
Daartegenover staat een veel meer uitgewerkte visie in zijn religieuze overdenkingen,
met thema’s als de menswording, vergeving, geloofsbeleving, gebed of lijden.
Hij verdiept zich in de kerkgeschiedenis en in andere godsdiensten en stelt kritische vragen bij het werk van anderen, zo bij Spinoza’s “Ethica” of bij de lectuur van Strauss, die de mythische opvatting van de bijbel aantoont in “Das Leben Jesu”.
Samengevat kunnen we stellen dat geloof en evangelie niet getoetst kunnen worden aan rationalisme en filosofie. Geloof is een aparte categorie die boven filosofische en wetenschappelijke en criteria staat
Ook de moderen mens ontsnapt niet aan kritiek:
-Tegenwoordig schrijft en leest men enkel nog prullen zoals vlugschriften en pamfletten; niemand waagt zich nog aan een doorwrocht werk en dit geldt zowel voor auteurs als voor lezers ( p. 291-292).
Interessant zijn de bedenkingen met betrekking tot zijn publicaties uit die periode; hij streeft naar eigen zeggen geen roem na; integendeel, succes bij het publiek, zowel voor een schrijver als voor een predikant, is een veeg teken.

Doorgaans maakt Kierkegaard het zijn lezers niet gemakkelijk. Uitzonderingen zijn de korte invallen, kanttekeningen bij theater en literatuur, soms ook een idee voor een verhaal .

Besluit: deze nieuwe Duitse uitgave is uitstekend vertaald en geannoteerd; als illustratie zijn er ankele foto’s van manuscripten uit de journaals, kaarten met de plattegrond van Kopenhagen en van Berlijn plus de jaarkalenders van 1836 t.m. 1846.
Een waardevolle bijdrage tot de Kierkegaardstudie.

Hedwig van Damme